Zoals u wellicht weet, hebben Charles Darwin en Alfred Russel Wallace onafhankelijk van elkaar de zogenaamde evolutietheorie opgesteld en in 1859 gezamenlijk gepubliceerd. Deze theorie is een verklaring voor het geleidelijk ontstaan van alle soorten planten en dieren uit één of enkele gemeenschappelijke oervormen van leven. Het mechanisme is simpel. Als een kleine verandering van de eigenschappen van een oervorm tot gevolg heeft dat die variant ergens op aarde onder bepaalde omstandigheden iets meer nakomelingen voortbrengt dan de oorspronkelijke vorm, zal die variant op den duur de oorspronkelijke oervorm getalsmatig verdringen. Zo ontstonden in verloop van circa drie miljard jaar bij benadering ongeveer 1,5 miljoen soorten waarvan 950.000 dieren, 215.000 planten, 43.000 schimmels en 8000 eencelligen. Het zullen er nog veel meer zijn want een groot aantal kennen we nog helemaal niet en een groot aantal is allang en breed uitgestorven. Een keer of vijf in die 800 miljoen jaar zijn er zelfs heel veel soorten tegelijk massaal uitgestorven waarna het evolutieproces weer opnieuw de draad oppakte. In het ergste geval betrof dit zelfs 90% van alle soorten. In de tijd waarin de publicatie over de evolutietheorie verscheen, stond praten erover gelijk aan vloeken in de kerk, want het zou immers betekenen dat God de soorten niet al vanaf het begin perfect had geschapen, maar dat er na zijn schepping nog verbetering mogelijk was. Onvoorstelbaar natuurlijk.
Stambomen van verwante soorten en afstammingsreeksen werden vroeger voornamelijk gemaakt op grond van uiterlijke gelijkenissen. Op grond van het DNA (de moleculaire drager van de eigenschappen) kan men tegenwoordig de verwantschappen veel nauwkeuriger vaststellen. Met die kennis is de evolutietheorie inmiddels eigenlijk ook geen theorie meer, maar een bewezen natuurverschijnsel.
Door dit inzicht kunnen we de soorten ook rangschikken in groepen van een hogere orde. Dit betreft de taxonomische rangorde van geslachten, families, ordes, klassen, etc. Zo kennen we binnen de groep van de zaadplanten, de familie der lelie-achtigen en daarbinnen het geslacht Tulipa en daarbinnen weer tientallen soorten wilde tulpen en daarbinnen sinds de Hollandse tulpenmanie van omstreeks 1636, nog honderden gekweekte cultuurvormen van één soort tulp. Trouwens, ook alle “soorten” kool die wij graag eten (savooie-, rode-, witte-, bloem-, spruit-, boeren-, broccoli) zijn slechts cultuurvariëteiten die afstammen van de zee-kool en strikt genomen tot één en dezelfde soort behoren. Het betreft hier een evolutie via selectie door mensen die al 5000 jaar geleden is begonnen. Wij mensen worden met een tiental uitgestorven prehistorische soorten gerangschikt onder het geslacht Homo, dat weer een deel is van een familie met een tiental soorten mensapen, die met een paar honderd soorten behoren tot de orde der primaten, die weer deel zijn van de klasse der zoogdieren en die weer deel zijn van de stam der gewervelde dieren.
Deze systematische indeling en rangschikking van de soorten (taxonomie) is van onschatbare waarde en wordt, afgezien van regelmatige bijstellingen en naamsveranderingen, door iedereen (behalve waarschijnlijk Donald Trump en Thierry Baudet) volledig geaccepteerd. Toch zou er in de wetenschap best plaats zijn voor een heel andere indeling, bijvoorbeeld een systematische taxonomie op grond van verschillende overlevings-strategieën. (Strikt genomen is het woord strategie niet correct, omdat het niet om vooraf bedachte slimme plannen gaat, maar om toevallig ontstane methoden die achteraf bleken te werken en daardoor via natuurlijke selectie zijn overgebleven.) Bijvoorbeeld: Om koude te weerstaan kun je isoleren. Die strategie kan onderverdeeld worden op grond van de verschillende manieren, met een dikke haarvacht of met veren of met een speklaag of met allebei. Bevriezen kan ook worden voorkomen met antivries in de cellen of door een winterslaap. Droogte weerstaan kan door verdamping tegen te gaan of door vocht op te slaan en het kan ook door olie of vetopslag. Het kan tenslotte ook door de zon te mijden en de schaduw te zoeken. Het zou aardig zijn als we op deze gedachte voortbordurend alle strategieën en hun varianten naar verwantschap en afstammingslijnen in de natuur opnieuw gingen ordenen in geslachten, families en ordes.
Omdat ik veel tijd en liefde aan het onderhoud van onze tuin besteed, wordt ik dagelijks met die strategieën geconfronteerd bij de planten die we als onkruid betitelen. Zij hebben tal van verschillende strategieën om aan onze drift tot wieden te ontsnappen. Zo kennen we “pioniers” die het klaar spelen om schone grond die netjes geschoffeld is in no time weer te bezetten. Straatgras, Herderstasje, Klaproos, Paardenbloem en nog veel meer soorten kunnen dat. Het kan op verschillende manieren, door heel veel zaad te produceren, door zaden met veel kiemkracht te maken of door het gehele jaar door zaadjes rond te strooien. De methoden waarmee de zaadjes worden verspreid, kan ook weer verschillen. Het kan door de wind, door vogels, mieren of door mechanische spring- en schietmethoden.
Een andere strategie-familie zou ik willen toeschrijven aan de groep van de “drukkers”. Die drukken zich plat tegen de grond en ontkomen daardoor aan de messen van onze maaimachines. Dat zijn behalve Madeliefjes, natuurlijk de gewone Klaver, de Boterbloem, het Hondsdraf en het Duizendblad. Worden planten bedreigd door de begrazing met schapen, paarden of koeien, dan is het een goede strategie om geur en smaakstoffen als afweer in te zetten. Dat is de groep van de “viezerikken”. Ook hier zijn Boterbloem, Duizenblad en Zuring zeer effectief. Vergeet echter ook niet de kleine Varkenskers. Deze soort ruikt niet alleen vies (naar varkens, zegt men), maar drukt zich tegen de grond tot een platte schijf, waar geen grassprietje meer door kan. Weer een andere strategie zien we bij de stekelplanten of bij prikkelharigen zoals de Braam, Distel en Brandnetel en de Berenklauw. Een strategie die vooral schoffelaars veel ergernis geeft, is die van de diepwortelaars. Paardenbloem, Chichorei en Peen doen dat met een diepe penwortel die na te zijn onthoofd, met de opgeslagen reserve voedingsstoffen gewoon weer een nieuw bladrozet kunnen vormen. Zevenblad en Kweekgras hebben wortels waarvan alle stukjes na het schoffelen weer uitgroeien tot een veelvoud van nieuwe planten. Ik zou die groep de ondergrondsen willen noemen. Zoals bekend, zijn die niet met geweld te verslaan omdat ze ondergronds steeds nieuwe verzetshaarden vormen. Binnen de ondergrondsen zijn ook geniepige soorten als gele Klaverzuring, Vogelmuur en het Kleefkruid. Hun wortel bestaat slechts uit één dun draadje dat gemakkelijk afbreekt maar dan weer gewoon vanuit de diepte uitgroeit tot een nieuwe plant. Maar de allerergste onderduikers in mijn tuin zijn de Grijze Abeel en de Acacia ofwel de Robinia pseudacacia. De uitlopers van deze bomen groeien dicht onder de grond tot tientallen meters ver van de stam en vormen op tal van plaatsen nieuwe scheuten. Gelukkig zijn de stekels van de Acacia dan nog zacht, zodat grazers er geen moeite mee hebben. Omdat mijn ezels op vakantie zijn, greep de Acacia haar kans en stond de wei binnen enkele weken vol met tientallen boompjes tot een meter hoog, die via een geheim ondergronds netwerk met elkaar verbinding hadden.
Het opgerolde ondergrondse netwerk van de Acasia
Het aantal strategieën en variaties om aan onze onkruid-haat te ontkomen is enorm groot en door combinaties van meerdere strategieën is veel onkruid ons voortdurend te slim af. Een taxonomie die is gebaseerd op effectieve overlevingsstrategieën heeft een directe relatie met de evolutie omdat de voordelen duidelijk zijn. Bij uiterlijke vormen zoals ronde blaadjes ten opzichte van ovale, gedeelde of langwerpige blaadjes, kun je vaak helemaal niet beredeneren wat de voordelen zouden zijn. Er zijn ook reeksen op te stellen waarbij een strategie een steeds verdere graad van perfectie krijgt of een zeer vèr gaande specialisatie.
Dit is mooi te zien bij de groep van de wilde orchideeën, waarbij geraffineerde structuren in de bloempjes specifieke insecten aantrekken. In mijn tuin laat de Moeraswespenorchis dit deze weken heel fraai zien. We zouden nog heel veel kunnen leren van al dit vernuft in moedertje natuur en eens met wat meer eerbied voor het “onkruid” of het “bocht” de maaier, de schoffel en de gifspuit hanteren. Om maar te zwijgen van de aanslag die we op de natuur plegen door onze meedogenloze expansiedrift en vervuiling met plastic, fijn stof, chemisch afval en niet te vergeten broeikasgassen, waardoor het leven op aarde door ons toedoen in een dusdanig permanente hittegolf geraakt dat we binnen enkele tientallen jaren op een zesde uitstervingsgolf afstevenen.
Doctor Anders