Nadat ik 20 jaar geleden voor de tweede keer in mijn leven het westelijk deel van Nederland ontvluchtte, werd ik een echte provinciaal. Zo ’n beetje wereldvreemd type die dagelijks met z’n huisdieren aan de gang is en in z’n tuintje zit te wroeten. Soms komen er stadse mensen langs die zeggen: ”Mooie tuin, maar wel veel werk zeker? Bent zeker slaaf van je tuin?”
Een paar weken geleden werd ik uitgenodigd door GreenPeace om naar Amsterdam te komen voor een gesprek over het klimaat en het nieuwste rapport daarover van het IPCC. (Mocht u nog niet weten wat dat inhoudt, kijk dan bij www.Duurzaamnieuws.nl “1,5 graad, lukt dat nog wel?”)
De moeite waard dus voor een verre reis. In Geldermalsen bond ik mijn ZOËtje aan de laadpaal, schudde mijn hoofd bij het oversteken van het spoor via een afschuwelijke constructie die daar tegen het prachtige karakteristieke stationnetje is geplakt. Ik dacht: “De architect die dit in zijn geleerde bol heeft uitgebroed moet wel een artistieke en culturele nitwit van een bijzondere duivelse aard zijn”, deed mijn pieppiepje en kocht een krant.
Ergens tussen Utrecht en Amsterdam keek ik even uit het raam over het weidelandschap met een eindeloze file auto’s. Ik schudde mijn hoofd weer en dacht: “Wat bezielt die mensen toch om dagelijks een paar uur in zo’n file te gaan staan, terwijl de trein voorbij raast waarin je relaxed de krant kunt lezen”. Niet iedereen in de trein leest trouwens een krant. Negen van de tien zit met een aaifoontje of Apple’tje te appen, sms’en en vooral onzin weg te aaien of swipen. Een enkeling zit zelfs tegen het dingetje te brullen. En dat niet alleen in de trein waar de tijd gedood moet worden, maar ook op de perrons, tijdens het in- en uitstappen en ... ach eigenlijk overal. De ganse mensheid lijkt geheel verslaafd aan dat speeltje en ziet er daardoor nogal wezenloos en robotachtig uit. Een soort telezombies. Ik schud mijn hoofd daar maar niet meer bij en denk: “Dat is nu eenmaal hun virtuele tuintje waarin ze onkruid weg schoffelen.”
In de krioelende menigte vond ik mijn weg naar de pont over het IJ. Even kijken. Elke paar minuten komt er zo’n monsterlijke platbodem aan, die dan opeens een stuk of honderd haastige reizigers uitspuugt. Ze zitten al op de fiets of lopen er nog naast. Velen hebben een stiekeme hulpmotor, een aantal motoren stinkt echter als de hel en maakt lawaai, anderen hebben een grote bak aan de voorkant die met vrolijke stickers is beplakt. “Dat zullen die groenen zijn”, denk ik. Vrijwel allemaal zijn ze met hun smartphone bezig terwijl ze zich een weg zoeken uit het gedrang. “Dat gaat fout” dacht ik, maar wonder boven wonder ging het goed. Hoe kan dat? Wat zit daar voor een mirakels systeem in onze bolletjes waardoor we met een half oog de medeweggebruikers in de gaten kunnen houden om de meest ingewikkelde manouevres te kunnen aansturen, terwijl we bezig zijn onze vriend, vriendin of baas te bellen om te zeggen dat we iets later komen?
Ik moest de andere pont hebben en zocht een bij mijn leeftijd passende zitplaats. Helaas werden alle 10 stoeltjes bezet door swipende pubers die totaal geen medelijden met mijn opspelende versleten heupgewricht leken te hebben.
Het was een prettige bijeenkomst met lekkere vega belegde broodjes. Een paar uur later op de terugreis zat ik wachtend op de pont in het zonnetje wat te dommelen en stapte bij het ontwaken pardoes op de verkeerde lijn waardoor ik een stukje moest lopen om bij CS te komen. Helemaal geen straf, leuk zelfs langs al die boten aan de ene kant en de drukke straat langs de statige panden aan de andere kant. Op een best wel ingewikkeld kruispunt zag ik een Tesla. De bestuurder zat heel ontspannen met de armen over elkaar voor de borst, terwijl zijn auto stopte, voorrang aan rechts verleende, weer een eindje opschoof, een bakfiets van links voor liet gaan en uiteindelijk zonder deuken een straatje in schoof en achteruit inparkeerde. “Zag u wat daar gebeurde?” riep ik verbijsterd tegen een oude dame. “Ja, het wordt steeds gekker”.
Ik vervolgde hoofdschuddend mijn weg en mijmerde: “Hoe is het toch in Godsnaam mogelijk dat een auto zichzelf zonder ingrijpen van de bestuurder met behulp van een paar, in kleine bolletjes verstopte sensoren door het hartje van Amsterdam wurmt.”
Vlakbij het CS lag een aantal kolossale cruiseschepen aan de kade. Wegens extreem laag water waren de reisjes langs de Rijn gecanceld. “t Moet niet gekker worden”, dacht ik, “maar het is toch wel lekker warm voor oktober”.
Eenmaal thuis, Horssen, half oktober, gelijk een rondje door de tuin gemaakt en frisse lucht ingeademd. Toen opeens viel mijn oog op iets paars. Jawel, daar stonden ze wijd open met hun felgekleurde geslachtsorganen te pronken, de saffraan crocus. Het hele jaar zie je ze niet en dan, meestal precies op de verjaardag van mijn beide ouders, komen ze naar boven. Pronken een paar dagen, laten even wat groene sprieten lucht happen en verdwijnen dan weer voor een heel jaar onder de grond. Hoe kan dat? Welk precisie uurwerk zit er in die bolletjes? Ik schudde mijn hoofd, pakte een schoffel en begon een beetje voor de kat z’n kont onkruid, maar vooral de stress van die dag weg te swipen.
Dr Anders