De afgelopen periode vierde de Christelijke wereld Pasen. Officieel herdenkt men dan eerst het lijden, met de kruisiging en daarna de wonderbaarlijke wederopstanding van Jezus. In de praktijk komt het hier neer op eerst een heleboel gedramatiseerde passiespelen, ontroerende concerten van Bach’s Mathäus passion gevolgd door de consumptie van onmundig veel kippeneieren plus een paar miljard chocolade eitjes, eindigend met een uitstapje naar de woonboulevard. De overgang van droef naar vrolijk valt niet geheel toevallig samen met de overgang van winter naar voorjaar.
Het lijdensverhaal over Jezus is door de kerken geïnterpreteerd waarbij hij als een lam Gods voor onze zonden is geofferd zodat die bij voorbaat vergeven worden. De treurigheid van dit offer en de barbaarse methode wordt echter weer geneutraliseerd door het happy end van de wederopstanding zodat we toch van een “vrolijk pasen” kunnen spreken.
Dit paasverhaal staat niet op zichzelf. Afgezien van het feit dat het paasfeest een kerstening is van het veel oudere lentefeest, berust het ook op de combinatie van een aantal oeroude pijlers in onze aangeboren en overgeleverde gedragspatronen.
Allereerst is het brengen van offers om de goden gunstig te stemmen een gebruik dat heel ver terug gaat in de tijd. Het bestond al in het verhaal van Kaïn en Abel en in het verhaal van Abraham die bereid was zijn zoon te offeren om zijn nederige onderdanigheid te bewijzen. Hoewel offeren nog steeds in alle religies voorkomt is het misschien wel de alleroudste uiting van de eerste religie zo’n 30.000 jaar geleden. Het werd aanvankelijk gedaan om een succesvolle jacht te vragen, om regen te krijgen voor een goede oogst, om de kinderwens te laten vervullen of om gezondheid te verkrijgen voor zieken. Kortom, voor alles waar we als mensen geen vat op hadden. Je zou dus kunnen zeggen dat het brengen van offers voortkomt uit een oeroud bijgeloof, maar eigenlijk gaat de oorsprong er van zelfs nog veel verder terug en zit het diep geworteld in onze genen.
Bij heel veel diersoorten, variërend van spinnen tot vogels is het geven van een lekker hapje een gedrag waarmee een partner gunstig wordt gestemd. Bij vrijwel alle soorten apen is een geritualiseerde versie van voedselgift een essentieel middel om relaties te versterken. Bij chimpansees worden hiermee dagelijks ruzies bijgelegd en spanningen weggenomen. Je zou kunnen zeggen dat de dieren na een ruzie elkaars “zonden vergeven” of in ieder geval op hun manier "sorry" zeggen en beterschap beloven. Dit in de genen van veel diersoorten aanwezige patroon van “voor wat hoort wat” en “sorry” hebben wij mensen ook, maar door mensen is het ook toegepast in hun relatie met God in de vorm van offers brengen en vergeving vragen.
Met de wederopstanding van Jezus wordt een heel nieuw aspect aan het offeren toegevoegd. Het idee van ten hemel varen en een leven na de dood heeft echter ook wortels die veel ouder zijn dan 2000 jaar. Hiervoor bestaat alleen geen wijd verspreid analoog gedragspatroon in de dierenwereld en het zit ook niet in onze genen. Het idee van een leven na de dood is een zuiver menselijk gedachtenspinsel. Het is een aantrekkelijke wensgedachte die de angst voor de dood wegneemt en het leed verzacht en daarmee een troostrijk onderdeel van de rouw. In de boeddhistische religie keert men terug in een andere gedaante of in een ander mens, de oude Egyptenaren beschreven het hiernamaals al 3000 jaar voor Chr. en ook de Indianen geloofden in de eeuwige jachtvelden. De Islam beschrijft een paradijselijke hemel, waar martelaars door 72 maagden worden opgewacht. Zolang men dit idee ziet als een metafoor waarmee gezegd wordt dat de doden voortleven in de herinnering van de nabestaanden, heb ik er geen moeite mee. In die zin kan je ook zeggen dat Jezus al 2000 jaar in onze Christelijke cultuur voortleeft.
In de Christelijke kerk en de andere religies beschouwt men het verhaal over een leven na de dood echter niet alleen als metafoor maar ging men er ook letterlijk in geloven. Daarmee wordt het idee niet alleen veel aantrekkelijker dan een metafoor, maar kan het ook als een beloning worden beschouwd voor goed gedrag of als een tegenprestatie voor een offer. Bij een offer om regen of vruchtbaarheid zou je nog teleurgesteld kunnen raken als het er niet van komt. Een mooi hiernamaals is echter een beloning die niet valt te verifiëren en de beloning werkt alleen als je er in gelooft.
In de meeste religies worden er wel toelatingseisen gesteld aan een verblijf in de hemel en wordt er op enig moment een soort oordeel geveld of daar aan voldaan is. De boeddhisten verlangen dat je de monniken rijkelijk van voedsel voorziet, de katholieke kerk verlangde van minstens een van de kinderen uit het gezin om het leven als priester of kloosterling aan God te wijden. Of ze vroeg gewoon gratis arbeid en geld zodat er kathedralen gebouwd konden worden. Deelname aan de kruistochten was een middel voor de edellieden en de aflaatbrieven waren een middel voor iedereen om een plaatsje in de hemel te bemachtigen. De Islam verlangt een heldhaftige strijd tegen de ongelovigen. De Islamitische jihadist met bomgordel heeft er zelfs zijn leven voor over.
In alle gevallen is een hemels hiernamaals niet weggelegd voor zondaars en ongelovigen. Men ging zelfs nog een stapje verder en stelde dat de ongelovigen en zondaars in de hel zouden branden. Het geloof in hemel en hel werd hierdoor een systeem van beloning en straf waarbij het oordeel niet door een onzichtbare God wordt gegeven, maar door “kerkelijke” afgezanten en zodoende een zeer effectieve methode werd om macht over mensen te krijgen en ze er toe aan te zetten om offers te brengen aan de kerkelijke instituten. In het boek Alamut van de Sloveense schrijver Vladimir Bartol uit 1938 wordt dit principe op een fantastische wijze beschreven.
Het Paasverhaal bestaat dus uit meerdere delen. De werkelijke gebeurtenis was voor die tijd niets bijzonders, want de barbaarse doodstraf door kruisiging was in die tijd het lot van duizenden. Er is geen reden om aan de waarheid hiervan te twijfelen. De interpretatie van Jezus als een offerlam berust op een oeroud principe van offeren als “voor wat hoort wat” en van “geven en nemen” ter versterking van persoonlijke relaties. Dit principe is door mensen toegepast in de relatie met God. Een hiernamaals als beloning is een ander element dat er aan is toegevoegd. Voor de wederopstanding met de hemelvaart en het verhaal daar omheen met vergeving van zonde is geen enkel wetenschappelijk of historisch bewijs. Dit geloof je of je gelooft het niet. Als je er niet in gelooft, heeft de beloning geen waarde en hoef je voor de straf niet te vrezen. Dan verliest het principe zijn kracht, zodat kerkelijke machthebbers er geen gebruik van kunnen maken. Dit verklaart de strijd tegen de ongelovigen in Islam en Christendom. De tijd dat men als ongelovige op de brandstapel kwam is gelukkig voorbij. Het geloof in hemel en hel is ook niet meer wat het geweest is.
In ieder geval ben ik geen liefhebber van deze kerkelijke chantage, evenmin als van het lugubere beeld van een dode man aan een kruis in iedere kerk of zelfs op elke hoek van de straat. Ik maak graag zelf uit wat goed en kwaad is en ik vier het feest van het nieuwe leven door te genieten van de bloesem en de zingende vogels in het voorjaar. Ik behoef dan ook geen vergeving voor mijn “zonden”. Wel vind ik dat het doodzonde is en ook volkomen onvergefelijk als we deze mooie natuur met zijn allen kapot blijven maken. Ook erger ik me groen en geel als ik zie hoe Poetin zich met Pasen door de Russisch Orthodoxe Priester laat zegenen en een kruisje slaat.
Doctor Anders