We zijn al weer bijna twee weken thuis na onze tocht over de Franse tolwegen naar de Alpen. De vakantie werd onvoorzien onderbroken door een vliegreisje per trauma-heli naar Grenoble, waar op wonderbaarlijke wijze in een mum van tijd een stent werd geplaatst. ‘t Is een wonder dat ik dit kan schrijven, hetgeen door sommigen aan een paar engeltjes wordt toegeschreven. Sindsdien is alles een beetje anders. Wat kortademig, maar dat moet na een jaar over zijn, verder voel ik me goed. De rekening van Hospitaal La Belladonna in Grenoble was overigens vele malen hoger dan de prijs van de tolwegen, dus die hebben we maar doorgestuurd. De ontvangst in Horssen was warm, waarbij sommigen, die het nieuws niet helemaal goed doorgeklept hadden gekregen, keken alsof ze een geestverschijning zagen. Verder in Nederland overal feestende jongeren, sommigen met vervalste QR codes, oplopende discussie over stikstof, boze boeren, een stagnerende coalitievorming, een moordaanslag in Amsterdam en heel veel voetbal. Alsof er in drie weken niets bijzonders gebeurd is.
Maar behalve in mijn kransslagader had zich bovenin de nok van onze open kapschuur nog een heel ander wonder voltrokken. Vanaf 21 mei tot 3 juni werden er om de twee à drie dagen eieren gelegd. Het echtpaar kerkuil had een voorbeeldige rolverdeling. Hij zorgde voor “brood op de plank” en zij broedde, keerde de eieren elke twintig minuten en inspecteerde met een onvoorstelbaar geduld. Steeds als hij een muis bracht, volgde na de contante afrekening een intensieve paring. Aanvankelijk was zij opvallend gedwee en passief, later ontstond een amoureuze band met innig wederzijds gesnavelkroel. Een maand later verscheen het eerste kuikentje, kaal en mager en kleiner dan een vingerkootje. Op 4 juli is het gezin compleet met zes kuikens van zeer uiteenlopende grootte. Hij komt dan minder vaak, de paring blijft meestal achterwege en het snavelkroelen wordt ook minder. Zij is druk met muizen in kleine stukjes plukken en die te verdelen over het krioelende grut. Nummer zes is nauwelijks te zien onder de veel grotere broertjes en zusjes. Het is heel normaal bij kerkuilen dat de nummer vijf en zes het uiteindelijk niet halen. Een soort ingebouwde reserve voor als er weinig muizen zijn of als pa niet meer komt opdagen.
Op 5 juli ziet de oudste, dan slechts twee weken oud, al kans om een hele spitsmuis in één keer door te slikken. We zien de man haast nooit meer en de vrouw gaat steeds langer weg om zelf muizen te vangen. De camera zit nu zo vol met spinrag dat we besluiten met hulp van de buurman op de ladder te klimmen en de lens schoon te maken. Alsof het een uittredende geest is, zien we de vrouw wegvliegen zonder ook maar het geringste geluid van de enorme vleugels. Pas acht uur later, wij waren al hevig bezorgd dat ze niet meer terug zou komen of van schrik de geest had gegeven en hadden al bijna een adoptiegezin georganiseerd, verscheen ze weer. Die nacht bracht ze nog vier muizen binnen en werd er ook nog één door de man gebracht. Geen geknuffel of gesnavelkroel, laat staan iets anders en binnen twee seconden was hij weer vertrokken.
Ik zag overeenkomsten met ons gezin. Ik was ook een nummer zes, klein, mager en ziekelijk en ons moeder maakte zich grote zorgen. Ik werd verwend, kreeg extra havermoutse pap en levertraan, ging voor zes weken naar een gezondheidskolonie in Nunspeet en naar heilgymnastiek en toen dat niet hielp, dagelijks naar het Schiedamse Sportfondsenbad. De amandelen werden weggehaald om beter te kunnen slikken en uiteindelijk ging ik op 14-jarige leeftijd naar Judo bij Chris de Korte. Chris werd later een fenomenale coach van diverse zwaargewicht wereld-kampioenen. Ik bleef een lichtgewichtje van onder de 63 kg en moest het hebben van zonder kracht snel diep onder m’n tegenstander draaien voor een snelle schouderworp: Seoi-Nage en Ippon. Daarmee haalde ik na 4 jaar de zwarte band en werd kampioen van Zuid Holland en een paar jaar later Nederlands studenten-kampioen.
Met een doctorandus-bul na 5 jaar was ik een snelle student, maar pas na 40 jaar voor diverse bazen te hebben gestreden tegen milieuvervuiling door afval en vergif, kon ik eindelijk mijn studie afronden met een doctors titel. Als Doctor Anders kon ik daarna heel wat grieven spuien in deze toonaangevende dorpskrant en daarbuiten. Nog weer twintig jaar later was het leven zo goed in Horssens luilekkerland dat ik het had geschopt tot 78 kilogram. Behalve m’n ouders waren twee broers en één zus al overleden, maar bij mij was nog maar slechts één vitaal orgaan verwijderd en met wat hocuspocus kan ik een kunstheup en kunstknieën nog steeds buiten de deur houden. Het beklimmen van bergtoppen op weg naar onze geliefde Alpenweiden werd wel steeds lastiger en er kwam een luxe fiets met trapondersteuning aan te pas. Door een onooglijk klein maar wonderbaarlijk sterk Bosch-motortje werden hellingen van 15 % een peulenschilletje.
Toen kwam het moment dat een van de hoofdtoevoerleidingen naar het hart verstopt raakte. Hevige pijn, angstzweet en doodsangst. Engeltjes op mijn schouder? Nee, maar wel een hevig geschrokken Froukje en nog twee onbekende lieve vrouwen die me bij de les hielden. “Nee! je gaat niet dood, blijf ademen, de hulp is onderweg, hele knappe dokters, kijk me aan, hoor je me?” Desondanks ging ik wel “hemelen”.
Het oorverdovende geluid van de trauma heli - er valt nog veel te leren van de geluidloze slag van de uilenvleugel - was het enige dat nog maar net tot me door drong. Tijdens de vlucht trok dit hele verhaal over mijn fysieke levensloop aan mijn reeds min of meer afwezige geest voorbij.
Gelukkig stond er geen strenge Petrus aan het eind want ik was niet trouw gebleven aan zijn partij. Er stond wel een heel ander soort tovenaar die, zo is mij achteraf verteld, zonder moeilijke gewetensvragen te stellen snel een gaatje in mijn pols boorde en zonder dat ik er erg in had een slangetje naar binnen schoof en floep, alles weer normaal. Alleen een beetje suf. Als dat geen wonder is?
Alsof er niets gebeurd is in drie weken, zit ik nu rustig te revalideren. Het volledige herstel kan wel een jaar gaan duren en dit keer moet ik zonder chirurgische ingreep alleen wat kilo’s buikvet inleveren. Geen probleem. Ik dood de tijd door via de camera te kijken naar het gezin met zes jonge uilskuikens. De vrouw moet nog een aantal weken muizen aanvoeren en verdelen en als de man niet meewerkt, zullen er wellicht maar drie kuikens overblijven. De jongste is er al niet meer. Nummer vijf blijft ook achter en wordt een dag later door moeder opgegeten. Op 8 juli zie ik dat nummer vier van elf dagen oud, terwijl de veel grotere broers en zussen zitten te suffen, ook al een hele spitsmuis naar binnen werkt. Ik haal opgelucht adem. Er bestaan immers geen gezondheidskolonies voor uilen, geen uilen-dokters, geen uilen-infuus en geen uilen-stents. De natuur regelt alles, mooi maar ook bikkelhard.
Gelukkig verliep het bij deze Doctor Anders.