Kent u Tom en Jerry ? De twee aartsrivalen uit de honderden komische tekenfilms. Door geweldig knap tekenwerk en veel leedvermaak zijn die al sinds 1940 een enorm succes. Toch zit er achter het kat-en-muisspel veel meer. Het is eigenlijk een metafoor voor een veel groter oeroud en universeel natuurlijk fenomeen.
Toen Darwin in 1859 zijn evolutietheorie op grond van spontane verandering en selectie opstelde, bestonden Tom en Jerry nog niet, anders had hij er vast en zeker een dik boek over geschreven. Het kat-en-muisspel speelt zich namelijk al honderden miljoen jaren in de evolutie af. Daar gaat het evenwel niet om het vooraf bedenken van steeds weer nieuwe slimmigheden om elkaar af te troeven, maar om zeer geleidelijke selectie van lukrake eigenschappen die toevallig de kans op overleven verhogen. De echte “Tom en Jerry filmpjes” duren geen 10 minuten maar miljoenen jaren.
Echte muizen bedenken geen slimme streken maar doordat sufkoppies onder hen door de eeuwen heen via selectie zijn verdwenen in de bek van echte katten, zijn de overblijvers steeds grotere meesters geworden in het verstoppertje spelen. Voor de zekerheid wagen ze zich alleen ‘s nachts naar buiten en als compensatie voor de vele gesneuvelden kan een moedermuis in haar korte leventje wel driehonderd nakomelingen voortbrengen. Dat is ook wel nodig want muizeneters hebben op hun beurt via de weg van de evolutie speciale technieken ontwikkeld om ze te vangen. De kat kan met engelengeduld voor het gaatje zitten wachten om precies op tijd zijn klauw met scherpe nagels uit te slaan. De uil heeft ogen die in de maneschijn nog perfect zien en oren waarmee elk ritselend grassprietje op de grond wordt waargenomen. De adder is in staat zelfs in het pikkedonker de warmtestraling van een muis waar te nemen en vanaf zijn afwachtende houding met een giftige beet toe te slaan.
Deze vaardigheden zijn allemaal niet vooraf door deze rovers zelf bedacht maar door selectie van toevallige veranderingen stap voor stap ontstaan en verbeterd. Bij elk stapje kregen iets betere jagers iets meer nakomelingen dan de iets minder begaafde. Maar ook de muizen ontwikkelden vervolgens ook weer betere aanpassingen om niet te worden uitgeroeid. De resultaten van een dergelijke evolutionaire wedstrijd zien we overal in de natuur van de strijd tussen de gigantische planteneters onder de dinosaurussen en de geweldige Tyranosaurus rex tot de race tussen snelle antilopen en de sprint van de leeuw. Als je er op gaat letten zie je het overal.
Een tegen elkaar op wedijverende evolutie treedt ook op tussen mannelijke rivalen die strijden om een harem. Ze eten elkaar niet op, maar de winnaars krijgen nakomelingen terwijl de losers het nakijken hebben. Uit dat soort wedstrijden zijn op den duur de geweien van de herten en de hoorns van de rammen voortgekomen, maar ook de fraaie veren van de haan en de zang van de nachtegaal.
Zolang de snelheid van aanpassingen bij de éne rivaal ongeveer gelijk op gaat met die bij de ander kan de wedstrijd lang door gaan en tot de meest fantastische vormen leiden. Maar bij zeer verschillende snelheden wordt het een ongelijke strijd en werkt het niet. De soort die zich niet snel genoeg kan aanpassen sterft dan uit.
Zo’n strijd met ongelijke snelheden vindt plaats tussen ons afweersysteem en vreemde indringers zoals bacteriën en virussen. Van bacteriën zijn er geen tientallen verschillende soorten en geen duizenden maar naar schatting duizend miljard, waarvan een stuk of honderd soorten die mensen ziek kunnen maken. Ze kunnen bovendien ook veel sneller evolueren dan wij. Eén bacteriecel kan zich in een bordje warme soep binnen een enkele dag verduizendvoudigen. Per celdeling kan er een kleine mutatie optreden. Als zo’n bacterie ons bloed voor een bordje soep aanziet, kunnen we wel een legertje witte bloedcellen mobiliseren om ze op te eten, maar dat vermogen is beperkt. Tegen zoveel verschillende soorten en zo’n snelle verandering is onze trage evolutie niet opgewassen.
Omstreeks 1900 stierven nog 300 van de duizend geboren kinderen vóór de leeftijd van 5 jaar. Maar volgens de WHO overlijden er ook nu nog jaarlijks circa 17 miljoen mensen aan infectieziekten en treden er elke 5 jaar zo’n 1500 uitbraken op van bacteriële infectie ziekten.
Gelukkig heeft Alexander Flemming in 1928 ontdekt dat er in de natuur een aantal stoffen voorkomen die veel bacteriën niet leuk vinden. Na penicilline dat door de schimmel Penicillium wordt geproduceerd, zijn er nog enkele tientallen andere antibiotica gevonden. Daarmee hebben we de biologische selectie voor onszelf gedeeltelijk uitgeschakeld. Het aantal kinderen dat overlijdt voor de leeftijd van 5 jaar is in ons land met bijna 99 % gedaald tot 3,5 per duizend en dat is voor een belangrijk deel te danken aan betere hygiëne en antibiotica.
Toch dreigen we honderd jaar na Flemming deze strijd alsnog te gaan verliezen. Doordat 7 miljard mensen per boot, vliegtuig of auto over de hele wereld reizen, zijn we één groot luilekkerland voor nieuwe bacteriestammen geworden en helpen we hard mee om hen te verspreiden. De selectie van nieuwe bacterie-variaties hebben we sterk gestimuleerd. Zouden we met de bestaande antibiotica een bepaalde ziekteverwekker volledig uitroeien dan zouden we nog kans maken om de wedstrijd te winnen, maar zolang grote delen van de wereldbevolking geen geld hebben voor antibiotica, en zolang wij alleen besmettingen aanpakken die uit de hand dreigen te lopen en we onze kuren niet afmaken en bovendien onze huisdieren royaal met antibiotica bedienen, creëren we slechts een selectiedruk in het voordeel van resistente soorten. Dan moeten we weer nieuwe antibiotica zien te vinden, maar dat valt niet mee. De intussen bekende MRSA (multi resistente Staphylococcus aureus) is slechts één van de overwinnaars.
In een volgende aflevering van Tom en Jerry gaat het over onze wedstrijd tegen de ziekteverwekkende virussen.
Doctor Anders