Onder de vele boerewijsheden en gezegdes die ik sinds ik hier woon zo vaak heb horen verzuchten reken ik die welke de titel van dit stukske is. 

Wat en wijsheid boordevol berusting en aanvaarding dat dat gezegde uitdrukt. Wat hoorde ik die spreuk al zo vele jaren in tijden van kommer en kwel, zeker nu. Wat komen bovenop die Coronaduivel bij mij hier ook nog eens technische mailstoringen via KPN (ontvangen kan ik onverkort, maar tot vanmorgen niet versturen, nu weer wel dankzij slimme IT student Marc T.) en een printer probleem waar dezelfde Marc a.s. zaterdag naar komt kijken. “Tisnie aanders”.

Wat zijn we afhankelijk van elkaar vooral in barre tijden en rampzaligheden al is dat noodgedwongen op ongewenst grote onderlinge afstand, niet? Onlangs vermocht ik gelukkig wel trefzeker opgemerkt handkusje toe te wuiven vanuit mijn auto naar een passerende lieve die me eendere groet toewierp. Wat een heerlijke band op afstand! 


Graag doe ik mijn best om de velerlei positieve gevolgen van dat Coronamonster in gedachtenis te krijgen en liefst te houden. Ik noem maar de volgende die, als het goed is, ook bij jullie Kleplezers, Horssense medemensen, niet onbekend zijn: 

  1. Duidelijk minder stank, lawaai en luchtvervuiling;
  2. Duidelijk grotere onderlinge medemenselijkheid in het openbare leven;
  3. Opbloeiende natuur, ook bij onze boeren die minder gif lijken te gaan spuiten en zo bijdragen aan eco-herstel van de afschuwelijk verschraalde biodiversiteit in de weilanden, sorry voor zo’n ingewikkeld klinkende benaming voor de verwoestende, dus onzalige kaalslag in plantenrijkdom van onze weiden en de teloorgang van planten-, insecten-, en vogelrijkdom in ons landschap.

Elke weekdag beleef ik alsof het zondag is, jullie toch ook, miense? Het is geen stilte van het graf maar die van een zon- dus rustdag. Heerlijk. En graag hier aan toegevoegd: hulde aan alle behulpzame mede-Horssenaren die probleemloos boodschappen voor buren en vrienden die vanwege enigerlei (tijdelijke) zwakte ontraden wordt supers en zo te bezoeken. Wat mij betreft verdienen die een feestelijk lintje en dat hoeft echt niet eentje te zijn in de naam van onze koning, hoewel ik, eerlijk gezegd, de laatste tijd daar best wel een wat positievere indruk van krijg, al ben ik allerminst een geboren royalist of zo. 

 

Na het middagmaal weer de gebruikelijke rondgang door de tuin. De heerlijke geur van de nu volop bloeiende gele Rhododendron opsnuiven. De eender zoete maar weer andere geur van de Mosaanse Abelia met witte bloemtrosjes. De geur van de Meloenstruiken, met chocoladekleurige bloemen, zo fantastische schoonheden. Kijken of de vele Lelietjes van dalen nog bloeien en geuren. Hommels en bijensoorten turen. Citroenvlinders, Dagpauwogen en zo meer in het vizier proberen te krijgen. Is de merel al aan het broeden onder het schuurdak? Hoe staat het met mijn gigantisch bijenhotel bij de moestuin? Hoe staat het met mijn liefdesvogel, de schitterend zingende grote zanglijster? Waarom hoor ik hem nog niet? En het roodborstje, dat eender aandoenlijk bekoorlijke, waarin ik ooit eens mijn lieve zo lang geleden weer gestorven vadertje meende herboren geworden te weten. Als ik hem nabij de slootkant ontwaar praat ik altijd met hem. Hij lijkt te verstaan wat ik hem zeg, dat zie ik aan zijn oplettend fonkelende oogjes. “Vogeltje, morgen kom ik weer een praatje met je maken; kijk intussen goed uit voor die vogelmoordenaars, andermans katten uit de buurt!” 


Piet Vos