Het vergissingbombardement in februari 1944 en de bevrijdings-actie in september 1944 veroorzaakten in Nijmegen veel slachtoffers (elk ongeveer 800 doden) en veel ellende.

De gevolgen tijdens de bevrijding voor haar en haar gezin zette moeder Mientje Luyendijk-Frederiks (zie dit verhaal) op papier. Hun vluchtadres was hun familie in de kerkbuurt van Horssen: haar ongehuwde tantes Mina en Miet Frederiks. Haar dochter maakte daarbij enige aantekeningen, die deels cursief zijn toegevoegd. 

Het is 17 september 1944, een zondag, mijn man Piet is naar de kerk. Ik ben druk aan het redderen en eten koken. Plotseling machines in de lucht. De Goudzwaards [een joods echtpaar met volwassen dochter, dat inwoonde] roepen al van boven. “Mien, daar zijn ze weer.” Het alarmsein gaat. Ik doe de kinderen jasjes aan, om die nog te redden bij eventuele bominslag, en ga met hen onder aan de trap zitten. [ook de kelder werd als schuilplaats gebruikt]. ’t Wordt al angstiger, het geronk is niet van de lucht. De kinderen bidden met mij. ’t Is of we allen voelen dat dit niet het gewone alledaagse gevaar is. ‘t Is anders. Zo zitten we daar tot ongeveer half één. Dan vliegen de kogels over het dak. We horen het gebrul van het duitse afweergeschut op de Goffert. Heel, heel laag komen vliegmachines over en dan wordt de Hazenkampseweg over de gehele lengte gebombardeerd. Tijdens het bombardement komt Piet naar binnen vallen. Duitse soldaten liggen in onze tuin om dekking te zoeken. Wat een onbeschrijflijk lawaai. Ik bad onsamenhangend, m’n kinderen tegen me aangedrukt, m’n nog ongeboren kindje woelde in m’n schoot. Daarna een tijdje rust. Mensen met kinderen in dekens gehuld kwamen huilend voorbij. De Hazenkampseweg brandde. Zo begon de invasie. ’s Middags zagen we de grote vliegtuigen met sleepvliegtuigen erachter; die zouden troepen brengen. 

Zo gingen de eerste dagen voorbij in vreselijke angsten. We durfden niet te slapen, steeds maar schieten in de straten en in de lucht. Straat voor straat moest veroverd worden. Toen kwamen Moe en Jeanne met Henk en Hans [zij woonden in de Oldenbarneveldstraat kortbij het station]. Gelukkig waren we nu samen. Ellendige dagen en nachten hadden we te doorleven. Granaten, luchtaanvallen, geweervuur. Brand kwam er over Nijmegen. Jeanne en Henk, Moe en Piet trokken er op uit naar de Oldenbarneveldt-straat om te redden wat er te redden viel. Laat in de avond kwamen ze thuis, Nijmegen achter zich latende als een brandende fakkel. 

Donderdag 28 september werd het ons te bar. Duitse patrouilles kwamen uit Beek weer in de stad en er werd zelfs gesproken van terugtrekken van de geallieerde troepen. We zochten bij elkaar wat wij ’t nodigst hadden en trokken weg. Piet en Henk met opgepakte fietsen. Jeanne met de grote kinderwagen volgepropt. Moe met haar blauw geruit zakje waarin een stuk spek dat de stakkerd gekocht had al enige maanden geleden om af te krabben voor de kinderen als de nood het hoogst gestegen zou zijn; ik liep met het kleine wagentje waarin Adri en een koffer.

Zoo kwamen we op de grote weg naar Den Bosch [de Graafseweg]. ’t Was één file van vluchtende mensen, gepakt en gezakt, en donderende tanks in de richting Nijmegen, waarop tot de tanden gewapende soldaten zaten; vliegtuigen in de lucht, luchtgevechten, afweer en achter ons de smeulende stad. Bij de brug gekomen voor het Maas-Waal Kanaal werd ons gezegd deze zo snel mogelijk te passeren. De Duitsers loerden erop vanuit de lucht met hun projectielen. Eindelijk bij de Teersdijk konden we rechtsaf slaan. Hier werd even gerust. Ik kon niet meer. We aten een boterham en toen weer verder. Alle huizen zaten vol vluchtelingen, ook de school. We kwamen bij Leur. Veel deuren gingen geheimzinnig dicht als er weer een troep mensen aankwam. Het was gaan regenen. We konden bijna niet door het mulle zand komen met onze zware wagens. Bijna op onze knieën duwden wij ze voort. [In de directe omgeving waren vele weilanden en akkers onder water gezet] Weer harde weg en ’t huis van Jo Loenen [een vriendin] in ’t zicht. Eerst werd voor mij ook daar niet open gedaan, toen was Jo zogenaamd niet thuis maar toen ik zei dat we op weg waren naar Horssen, werden we met open armen ontvangen. We kregen koffie en werden op een grote boerenkar geladen en daar ging het heen naar Horssen. Hoe zou de ontvangst daar zijn? Menig gebed steeg in stilte op. O God, laten ze ons daar toch opnemen. Vooraan in Horssen een gebogen figuur opstormend tegen regen en wind, Tante Mietje. Och zijn jullie daar eindelijk, we hebben jullie al zo lang verwacht. En is Mientje er ook bij? O God, hoe heb ik U toen gedankt.

Tot zover het oorspronkelijke verhaal van moeder Mientje. 


De dochter Willemijn vermeldt nog, dat vader Piet en oom Henk als het mogelijk was op de fiets vanuit Horssen naar hun werk in Nijmegen gingen.

Verhaal Frederiks JH

Toestemming aan oma van burgemeester Jacob de Vries (1944-1946) om in oorlogstijd van Horssen terug naar Nijmegen te mogen reizen. Waarom dit “uitreisvisum” na de bevrijding nodig was, is onduidelijk

(JH)