Een fragment van het verhaal wat (oom) Peter Lammers in september 1985 over de Tweede Wereldoorlog is gaan schrijven. Hij verhuisde tijdens deze oorlog met zijn gezin van Alphen naar Horssen en werd hier “hoofd der school”.
Dit is het derde deel van een drieluik. Wat schuin gedrukt is, is mijn tekst, of een samenvatting van de originele tekst.

 

Laatste oorlogsjaar en bevrijding

Na aankomst in Horssen hebben we ook weer een big aangeschaft. Nu echter clandestien. In de tuin, rond een prachtige treurwilg met takken tot bijna op de grond, werd een hok gemaakt met uitloop. Laat dat beest nou - het zal ongeveer vijftig kilo geweest zijn - op een goede morgen verdwenen zijn. Gelukkig niet gestolen, maar uitgebroken. Maar toch?? Ik kon niet de politie waarschuwen. De hele buurt afgezocht. Vergeefs. Hoewel we de hoop al bijna opgegeven hadden, komt er in de loop van de middag een boer - die ruim vijfhonderd meter verder woonde - of we een varken misten. Hij had zoiets gehoord. Blij, dat we onze krulstaart weer terug hadden. 

(……….)

Ook wat de kleren betreft was het hopeloos. Voor de kinderen ging nog wel. Met kunst en vliegwerk wist Moesje van een afgedankte jurk of kostuum nog wel iets te maken. Zelf had ik nog maar één pak: mijn zwart grijs gestreepte trouwbroek met korte zwarte jas. En zo naar school.

(……….)

In diezelfde zomer zijn we nog naar Vlodrop gefietst, ja gefietst, met harde banden (van tuinslangen) en een kind achterop. Maar dat waren er drie en daarom fietste Toon v.d. Voort ook mee. Ome Herman droeg namelijk zijn eerste H. Mis op.

Tineke, een goed jaar oud, was bij Berns gebleven. Honderd kilometer op harde banden en ook nog bijna allemaal grintwegen, dat kon natuurlijk niet. Nee, dan kon ze beter bij de buren blijven. Daar waren ze allemaal even gek op haar. Ja, wat wil je ook, met zo’n mooi lief kindje. De een wilde haar nog meer vertroetelen dan de ander.

 

Het verzet tegen de Duitsers groeide en hun onderdrukking werd grimmiger.

 

Op een nacht - en dan mocht je zelfs helemaal niet buiten zijn - ontmoette een groep verzetslui en een viertal Landwachters (NSB jongeren met een soort politie taak) elkaar in Leeuwen. Er werd over en weer geschoten. Een jongen van het verzet werd dodelijk getroffen. Het was augustus meen ik, toen ’s nachts de deurbel ging. Je schrok je rot natuurlijk. Wie zou dat kunnen zijn? Want van acht uur ’s avonds tot ’s morgens zes uur mocht je niet naar buiten zonder goedkeuring. Met schrik in de benen naar beneden. Een pak van mijn hart, want daar stonden drie jongelui waarvan ik er één kende: Jo van de burgemeester uit Alphen. Gauw naar binnen. En van hen hoorde ik, wat ik zojuist vertelde. Maar ik hoorde nog meer. Zij hadden ook een van de Landwacht geraakt; hij was gevallen. Ze wisten echter niet of hij dood was, of misschien nog iets had kunnen zeggen voor hij stierf. Was dat dan zo belangrijk? Ja, want Jo en die Landwachter – een boerenzoon uit Dreumel - hadden tegenover elkaar gestaan en . . . . elkaar herkend. 

 

De Duitsers kwamen een dag later met een vergeldingsactie. Vanuit Tiel waren ze de Waal overgestoken. Ze staken tientallen huizen in Wamel in brand en pakten willekeurig een aantal (16?) mensen op. Die werden tegen de muur gezet en meedogenloos doodgeschoten. 

Ondertussen waren de geallieerde grondtroepen al Overasselt binnen getrokken. Peter en Gerda waren daar per fiets ooggetuige van. 

 

glider landing

De volgende dag kwamen er weer honderden vliegtuigen en vele met glyders, over Horssen richting Arnhem. Maar de Duitsers hadden zich inmiddels hersteld. En het verrassingselement was er niet meer. Ze werden dan ook bij tientallen neergeschoten. Wij konden goed zien waar het afweervuur van het Duitse luchtdoelgeschut opflitste.

Tot ons groot verdriet werden er zowel op de heen- als op de terugweg heel wat neergeschoten. Eén van de piloten stortte in Horssen neer. Zijn parachute was niet opengegaan. Onder enorme belangstelling en medeleven hebben we hem begraven. 

parachut

(……….)

In die dagen werd ook in Nijmegen nog al gevochten. Veel mensen vluchtten dan ook naar het platteland. We hebben toen een familie Terlingen een kleine week in huis gehad. 

Enkele weken later kreeg Horssen inkwartiering van de Canadezen. Het was niet gelukt de brug bij Arnhem in handen te krijgen en de oorlog op de grond stond “stil”. 

(……….)

En nu wat even over de school. Na een paar maanden gedwongen vakantie, eerst de Canadezen, daarna weeskinderen uit Zetten, gelegen in de Betuwe, die helemaal geëvacueerd was, werd er voor de vier hoogste klassen naar ruimten gezocht om weer aan de slag te gaan. 

Gespreid op drie plaatsen, lukte dat. Ik kwam terecht in het koetshuis van het kasteel. In maart kwam de school weer vrij. Er viel heel wat op te knappen, maar op één april – begin van het schooljaar – konden we weer beginnen. 


We waren dus bevrijd van de Duitsers. Maar daarmee is wel heel veel, maar niet alles gezegd. Aan sommige zaken kwam nog meer gebrek. Kolen kreeg je al helemaal niet meer. Ze waren er gewoon niet. Van de gemeente kreeg je nu en dan een boom (populier) toegewezen om daar dus kachelhout van te maken. Samen met Has, een jongen uit de buurt, die wel meer karweitjes bij ons opknapte, werd de boom onderhanden genomen. Was natuurlijk kletsnat. En die kreeg je zomaar niet aan het branden. Daar kwam heel wat bij kijken. De stukken hout werden eerst achter het fornuis opgestapeld om tenminste iets te drogen. En dan natuurlijk ook nog heel zuinig stoken. Het grootste probleem was echter om het natte hout aan het branden te krijgen. Als we nou maar een klein beetje kolen hadden. Has, die ook bij de pastoor de tuin bij hield, had gezien, dat deze zijn halve kelder vol kolen had. 

Peter naar pastoor om een emmer kolen te kopen. Pastoor Van Hoof gaf niet thuis.

(……….)

Na een maand ongeveer vertrokken de twee Canadezen en kregen we vier Engelsen. Drie sergeanten en een sergeant-majoor. Ze waren niet bij de “troep”, maar hadden het beheer over allerlei voorraden, zoals kleding, schoeisel, levensmiddelen en nog andere artikelen. Dit lag allemaal opgeslagen in de oude kerk. Het waren ook heel aardige lui. We hadden nu geen gebrek meer aan levensmiddelen.

(……….)

Ze moesten bijna elke dag levensmiddelen en andere artikelen brengen naar de troepen in de Betuwe. De bevolking daar was geëvacueerd.

(……….)

Toen de geallieerden hun laatste offensief inzetten, vertrokken “onze” Engelsen. Op twee zondagen daarna zijn ze vanuit Duitsland nog een bezoek komen brengen.

(……….)

De Duitsers speelden namelijk hun laatste troef uit. De “vliegende bom”. Een klein soort vliegtuig, onbemand, maar volgestouwd met bommen. In Duitsland gelanceerd, werden ze gericht op Antwerpen en Londen. De vliegende bommen, bedoeld voor Antwerpen kwamen over Horssen, recht over ons huis. En die krengen hielden zich wel eens niet aan hun opdracht. Het gebeurde meermalen, dat de motor van zo’n ding afsloeg en dan kon je er donder op zeggen, dat ie na een paar honderd meter neer stortte. In en rond Horssen is dat vier maal gebeurd. Gelukkig zonder persoonlijke ongelukken. 

(……….)

Het slotoffensief op Duitsland werd ingezet. De oorlog liep snel ten einde. Voor ons land was dat op vijf mei 1945. Voor het westen van het land werd het ook de hoogste tijd. De mensen hebben daar de laatste Oorlogswinter onbeschrijfelijk veel geleden. Die Hongerwinter zullen degenen, die hem meegemaakt hebben, hun leven lang niet vergeten. 


Eindelijk dus, na vijf bange jaren:

De Bevrijding

Overal barstte de feestvreugde los. Net als vrijwel in elke stad of dorp, werd er ook in Horssen een optocht gehouden met taferelen uit de oorlogs- of bezettingstijd als onderwerp.
Voor het eerst na vijf jaar kwam de harmonie weer op straat. 

 

Oktober 1985

 

Coen van Wichen