Een fragment van het verhaal wat (oom) Peter Lammers in september 1985 over de Tweede Wereldoorlog is gaan schrijven. Hij verhuisde tijdens deze oorlog met zijn gezin van Alphen naar Horssen en werd hier “hoofd der school”.
Dit is het tweede deel van een drieluik. Wat schuin gedrukt is, is mijn tekst, of een samenvatting van de originele tekst.

 

Oorlog

Op vrijdag 10 mei werden we om twee uur ’s nachts uit bed getrommeld, wat voorheen in de alarmfase nog nooit gebeurd was. Nu moesten ook de wagens mee naar de verdedigingsstellingen in Puyflijk. Zeker een uitgebreide oefening, dachten we. Maar dat pakte anders uit. Nauwelijks hadden de soldaten hun stellingen betrokken en wij onze keukenwagen geïnstalleerd op de deel van een boerderij, of met een enorm gebrom en laag vliegend kwamen honderden vliegtuigen over. Met als doel: Engeland. Dat dachten wij tenminste. Nog meer steden äusradieren”, nog meer slachtoffers. Maar een kwartier later wisten we beter. In een extra radio-uitzending vertelde de koningin - hoorbaar zeer bewogen - dat de Duitsers ons land waren binnengevallen. We hoorden waar ze onze oostgrens waren overgetrokken. En dat de vliegtuigen het westen van ons land als doelwit hadden. Met Den Haag als hoofddoel. Inmiddels was het licht geworden. Niet alleen met luchtafweergeschut, maar zelfs met geweren werden de vliegtuigen beschoten. Dit laatste had natuurlijk totaal geen zin, maar de jongens hadden gewoon de behoefte om zich af te reageren. Al gauw echter doken er Jagers omlaag: een roffel van kogels vloog ons om de oren en gelukkig werd er niemand getroffen. Er kwam dan ook direct het bevel om het schieten te stoppen. Maar het luchtafweergeschut haalde vijf bommenwerpers en/of transporttoestellen omlaag. Onder gejuich gingen ze in vlammen op. Een aantal parachutisten werd gevangen genomen.
In de nacht van 10 op 11 mei moesten we “pakken”. In onze sector waren de Duitsers niet binnengevallen, maar aan de Grebbeberg vreesde men het ergste. Via een pontonbrug in Tiel richting Rhenen. 

In een ruk doorgemarcheerd naar Beusichem, waar we in de loop van de middag arriveerden. Overal waar we langs kwamen stonden de koeien hartverscheurend te loeien in de wei. De mensen, de boeren dus ook, waren zo van streek, dat deze laatsten er niet toe gekomen waren om de dieren te melken.
Daags erna was het Pinksteren. Alle katholieken verzamelden zich in een weiland, waar de aalmoezenier de generale absolutie gaf. Uiteraard hadden ook de protestantse jongens een bijeenkomst. 

Tegen de avond werd weer afgemarcheerd. Nu via de pontonbrug de Rijn over, in Culemborg. De hele nacht werd doorgelopen. 

(……….)

De soldaten verder naar de Grebbelinie. Wij bleven met de andere wagens van het bataljon in Elst, een dorpje tussen Amerongen en Rhenen. 

Direct aan de slag om voor warm eten te zorgen. Dat moest om één uur naar de soldaten gebracht worden. Eén vrachtwagen zou het eten van alle vier compagnieën brengen.

(……….)

Toen we in de bossen achter de stellingen kwamen, werd het ons een beetje duidelijk wat oorlog was. We ondergingen letterlijk de vuurdoop. De granaten ontploften rondom ons. En meermalen moesten we de wagen uit de greppel in, voor de vliegtuigen, die laag vliegend of in duikvlucht hun wapens leeg schoten. Wanneer het dan weer rustig werd, weer verder. Eindelijk waren we bij onze jongens. In hoog tempo nu het eten uitdelen. En al stonden we onder de bomen, toch moesten we nog enkele keren de greppel in. 

De jongens waren nog niet half klaar met eten - het zal ongeveer vijf uur geweest zijn - toen het bevel kwam om de Grebbelinie te ontruimen. De druk van de vijand werd te groot. Er bleven soldaten achter voor achterhoedebeveiliging, ook de genie, om de wagen onklaar te maken. En terug dus. 

 Na ruim een uur arriveerden ook onze soldaten. En tegen de avond vetrokken we westwaarts. Naar we hoorden, zou de opdracht zijn, terug te trekken tot achter de Waterlinie. Tegen twaalf uur waren we in Vreeswijk. Daar zou gerust worden. Dat we hier zouden blijven, wisten we toen niet.

(……….)

Kregen we de opdracht ons te verzamelen bij een café. Generaal Winkelman zou een radiotoespraak houden. En nu hoorden we dat Rotterdam was gebombardeerd en dat de Duitsers gedreigd hadden, dat nog enkele andere steden hetzelfde lot zouden ondergaan, wanneer er nog langer weerstand geboden werd. Daarom had het opperbevel besloten om de ongelijke strijd te staken.

(……….)

Maar wat nu?

Zouden we ook in krijgsgevangenschap moeten?

En hoe lang zou het duren?

 

Na enkele weken kon Peter naar huis. Voor hem was op dat moment de oorlog afgelopen. Hij bleef les geven op de lagere school in Alphen en maakte daar een groot deel van de bezettingstijd mee. Van alles ging op de bon, de schaarste werd groter en groter. Hij gaf in de streek landbouwcursussen en werd daarvoor door de boeren in natura betaald. Zo wist hij zijn gezin te onderhouden. Hij verstopte clandestien zijn radio onder de vloer. Voor het oog fietste hij wel met de lege Erres doos richting gemeentehuis in Maasbommel. Legaal hield hij er een eigen varken op na. Enige tijd zat een Joodse jongeman van 20 jaar bij hem ondergedoken. Zo werd het voorjaar 1944.

 

Toen dan ook een tijdje later een vacature kwam voor Hoofd der School in Horssen, heb ik daar gesolliciteerd en werd benoemd.

In Horssen begon het schooljaar nog op één april. Men had dan ook graag, dat ik op die datum zou beginnen. In Alphen daarentegen kon men me tot één mei vasthouden. Het werd dus één mei. Het schoolhuis in Horssen stond vanaf één april leeg. Een maand tijd, waarin ook de vakantie viel, om schoon te maken. Het huis was totaal uitgeleefd. Maar aan verf en behang kon je op een normale manier niet komen. Als wij daarvoor zorgden, zou het schoolbestuur wel de loonkosten voor d’r rekening nemen. En . . . . met ruilen, lukte dat weer.

Toen kwam het probleem met het verhuizen. Er was geen bestelwagen te krijgen, laat staan een verhuiswagen. Toen nam de Jonge Boerenstand dat karwei op zich. Door een woninginrichter in Tiel werd de inboedel vakkundig op enkele boerenwagens geladen. Maar de radio? In die grote zwarte kist en afgevuld met boeken en andere spullen. Eindelijk klaar. En de karavaan kon vertrekken. Onderweg werden we uitgezwaaid door de mensen. Het was een prachtig mooie lentedag en . . . .
elders werden de mensen afgeslacht.

Radio WW2

We zijn in Horssen

De vorige bewoner had een pracht schuilplaats voor zijn radio gemaakt. Via een slaapkamerdeur het grote plat dak op, een zestal planken oplichten, dan nog een luik en je had een ruimte waar wel een ledikant in zou kunnen staan. Eén nadeel: als we wilden luisteren overdag, moesten we eerst een oud vloerkleed over de balustrade hangen. Want met een verrekijker kon je wel tot Druten kijken, dus omgekeerd ook. En daar lagen Duitsers. En je wist maar nooit.

(……….)

Met onze buren, de familie Berns, hadden we het goed getroffen. Joop en Coen hebben er heel wat uurtjes doorgebracht. Zoals men zegt: ze lagen er dag en nacht. Ze hebben er van alles gesjouwd. Mee naar het land met paard en wagen, koeien voeren, varkenshokken schoonmaken en ik weet al niet wat. Het is natuurlijk wel zo, dat deze “activiteiten” grotendeels gespeeld hebben in de jaren na de oorlog.
Behalve boter maken, hadden we ook geleerd zelf aardappelmeel te maken. Met een smaakstof erbij en natuurlijk melk, die op een paar boerderijen gehaald werd, kon je daar een heerlijke pudding van maken.
En dan die zelf gemaakte koekjes. Suiker kreeg je maar heel, heel weinig. Dus werd er bijensuiker voor gebruikt. Die werd toen namelijk gedenatureerd, niet met die bittere stof van tegenwoordig, maar met een kleurstof. De koekjes waren dus soms wel een beetje paars gekleurd. Maar de smaak leed er niet door.
Gelukkig hadden we in Horssen een grote tuin met ook nog appelboompjes en bosbesstruiken. Natuurlijk teelden we onze eigen aardappelen voor het gehele jaar. Maar ook heel wat groenten. En aangevuld met jong geplukte velderwten bij boer Lepoutre konden we ook een ruime wintervoorraad aanleggen. Van deze boer kregen we ook een heel groot stuk vlees van een stiekem geslacht stuk jongvee. En ook dit ging grotendeels de fles in. Daar heeft moesje heel wat uurtjes in zitten, in die inmaak. Reken maar uit: tussen de drie- en vierhonderd flessen. 

Direct na aankomst in Horssen hebben we ook weer een big aangeschaft. Nu echter clandestien. Een officiële toewijzing zou namelijk niet haalbaar zijn. 

 

Volgende keer: het laatste oorlogsjaar en de bevrijding.

 

Coen van Wichen